woensdag 24 maart 2010

Leren uit het Griekse drama

“Communisme stapte af van het marktmechanisme en installeerde een collectieve controle over alle economische activiteiten. Markt-fundamentalisme tracht dan weer alle vormen van collectieve besluitvorming te bannen in een poging de suprematie van marktwaarden over politieke en sociale waarden te betonneren. Beide extremen zijn fout. We hebben nood aan een correcte balans tussen politiek en markten, tussen het opstellen van correcte regels en het correct volgen van deze regels.”

Bovenstaande gevleugelde woorden komen niet uit de pen van een bevlogen politicus of een vermaarde filosoof, ze werden neergepend door George Soros, belegger par excellence. Dezelfde Soros kegelde op 16 september 1992 eigenhandig het Britse pond uit het European Exchange Rate Mechanism en wordt, als ‘s werelds grootste belegger, ook nu weer verdacht van massieve speculatie tegen de euro.

Soros hamert al vele jaren op systemische fouten in het euro-project. In 1992 gebruikte hij zijn inzichten om op één dag een slordige 1 miljard dollar rijker te worden. De huidige aanval op de euro lijkt fundamenteler en zal naar zijn inschatting de euro niet enkel tot onder de 0,80 dollar jagen, maar het hele euro-project op losse schroeven zetten.

Het wordt dus tijd dat de landen uit de eurozone al hun politieke moed bijeen rapen en de problemen van hun financiële systeem ten gronde aanpakken. Het huidige gekibbel rond steun aan Griekenland is niet enkel pijnlijk voor alle betrokken partijen, maar gaat ook compleet voorbij aan de diepere oorzaken van de huidige crisis. Voor het europroject liep het ook wel eens mis met de begroting van Europese landen, waarom kunnen we niet gewoon teruggrijpen naar de recepten van weleer?

België kreunde in de eerste helft van de jaren ’80 onder begrotingstekorten (1981:13% van het BNP; 1982: 11,2%; 1983: 11,4%; 1984: 9,2%; 1985: 8,6%; 1986: 8,9%; 1987: 7,1%; 1988: 6,4%; 1989: 6,5% ) en een overheidsschuld die uiteindelijk opliep tot 139% van het BNP in 1993. Beiden waren relatief net iets groter dan die van Griekenland nu (voor 2009 werd er een deficit opgetekend van 13% en een schuld 125% van het BNP, voor 2010 mikt Griekenland momenteel echter op een deficit van 8,7%). Een devaluatie en een aangepast begrotingsbeleid volstonden om onze rentesneeuwbal langzaam aan te laten wegsmelten. Waarom is het Griekse probleem dan zoveel groter?

Eigenlijk is het antwoord simpel: onzekerheid. Toen de regels voor de eurozone werden opgesteld ging men er van uit dat de Maastricht-regels waaronder de 3%-norm volstonden om fundamentele begrotingsproblemen te voorkomen. Daardoor werden er geen duidelijke regels opgesteld over wat de Europese Unie moet doen als het fout loopt.

Normaal gezien is schuld in binnenlandse deviezen ‘veilige schuld’. Er is namelijk altijd de devaluatie-noodrem om de schuld terug te dringen. In 1982 maakte België dan ook gebruik van deze noodrem om uit haar precaire situatie te raken (devaluatie van 8,5% binnen het Europese Muntsysteem). Enkel schuld in buitenlandse deviezen kan een land dus naar de financiële afgrond brengen. Maar is de Griekse schuld nu een schuld in binnenlandse of buitenlandse deviezen? Kan Griekenland uit de eurozone gekegeld worden? Wat gebeurt er als Griekenland failliet gaat?

Op al deze vragen waarop we vandaag geen antwoord kunnen geven, zouden we kunnen oplossen door heldere regelgeving. Zonder een duidelijk kader is onzekerheid troef en elke belegger weet dat onzekerheid geld kost. Onzekerheid brengt namelijk risico’s met zich mee en net dat risico zorgt voor een uitzichtloze Griekse situatie. Griekenland wil drastisch saneren, maar kan door de manifeste onduidelijkheid omtrent haar toekomst in de eurozone geen geld meer ontlenen aan redelijke intrestvoeten (ter vergelijking: Duitsland ontleent aan 3,08%, Griekenland aan meer dan het dubbele, nl 6,49%). Een duidelijk en correct gereguleerde euro brengt stabiliteit, maar de onduidelijkheid in het huidige project brengt vooral extra kosten en volatiliteit.

Er zijn echter niet alleen duidelijke afspraken nodig omtrent faillissementen van soevereine landen en de aanpak van crisissen binnen de eurozone, er moet ook eens gekeken worden naar de regelgeving in de financiële sector. Theoretisch gezien is deze sector van cruciaal belang voor de goede werking van onze reële economie, maar de bestaande manke regelgeving zorgt ervoor dat ook wilde speculatie tegen deze reële economie erg winstgevend kan zijn.

In politieke middens wordt vaak al te gemakkelijk de stelling ingenomen dat ‘shorten’ de oorzaak van alle kwaad is, maar deze populistische visie gaat voorbij aan de werkelijke kernoorzaken van de niet aflatende opeenvolging aan financiële schandalen en crisissen. Het probleem ligt niet zozeer bij het feit dat mensen inzetten tegen een koers, maar wel bij het feit dat ze dit ‘naakt’ doen, of met een ‘leverage’ die een verstorend effect heeft op de normale marktwerking.

Maar het probleem reikt verder. Investeringsbanken helpen Griekenland via boekhoudkundige en financiële spitstechnologie in het verbergen en bestendigen van hun wanbeleid. Vervolgens gaan deze zelfde banken dan beleggen tegen het falende Griekse beleid. Volstaat een betere regelgeving omtrent speculatie, of moeten ook de misbruiken via boekhoudkundige en financiële spitstechnologie onder handen genomen worden? Als banken werken als ‘enablers’ voor bedrieglijk beleid, mogen we dan blind blijven voor hun rol hierin? Zonder ondersteunende banken had Griekenland haar bedrog namelijk nooit kunnen volhouden. Welk beleid heeft dan meer succes, datgene dat enkel gebruikers aanpakt, of datgene dat ook de dealers bestraft?

Het is duidelijk: er moet een sterkere centrale, overkoepelende sturing en controle zijn van de Europese financiële markten. Dat kan door een versterking en uitbouw van de Europese Centrale Bank of door oprichting van één of meerdere extra Europese instellingen met duidelijke slagkracht op vlak van controle en sanctionering. Er moeten ook duidelijke afspraken zijn over wat er gebeurt als het grondig fout loopt.

Herman Van Rompuy kan, 60 jaar na Paul Henri Spaak, op zijn beurt een historische rol spelen op het Europese forum. Alle spelers zitten rond tafel. Laat ze niet enkel debatteren en discussiëren, maar laat ze, in het belang van alle Europese landen en hun miljoenen inwoners, vooral ook duidelijke en afdwingbare regels maken.